gesprek \sêndagô ?\ linô wâwa

  1. lisorö
    • We hadden een interessant gesprek over politiek.
    • Tijdens het zakelijke gesprek werden de plannen voor het nieuwe project besproken.
    • Het gesprek met de klant verliep vlot en positief.
    • Na een lang gesprek bereikten ze uiteindelijk een compromis.
    • Het was een diepgaand gesprek waarin ze hun gevoelens en gedachten deelden.
    • het is het gesprek van de dag
    • met iemand een gesprek aanknopen
    • het gesprek op iets anders brengen
    • het gesprek brengen op
    • een gesprek voeren (met iemand)
    • met iemand in gesprek zijn
    • het gesprek gaande houden
  2. ...
    • (het nummer is) in gesprek
    • inkomend gesprek
    • een gesprek ontvangen
    • het gesprek aannemen
    • gesprek voor rekening van de opgeroepene
    • mevrouw Sadoul is in gesprek. Kunt u nog even wachten?
    • een gesprek aanvragen
    • interlokaal gesprek