aflopen
Palî
Sepeaflopen \sêndagô ?\
- tambûla
- sâra kua na
- (Kürü) toto, pîka ngböngbö, toto ngê
- De keukenwekker loopt af.
- ba,kûku
- De dakgoot loopt schuin af.
- hûnzi
- Dit jaar loopt het huurcontract af.
- De afgelopen nacht.
- Het afgelopen boekjaar.
- Goed aflopen.
- Het loopt af met hem.
- Hoe is het met die zaak afgelopen?